We kunnen vooruit denken

Waarschijnlijk, want echt weten kunnen we het niet, lijkt het erop dat de mens één van de weinige wezens op aarde is die vooruit kan denken.

Dieren hebben instincten die hen waarschuwen voor gevaar. Het lijkt erop dat wij dat onderdrukt hebben met ons denken.

Het zijn de woorden, de gedachten en daarmee het benoemen en ordenen die het grote verschil lijken te zijn met de dieren om ons heen. Wij zijn in staat om te leren van het verleden. Anders dan de gnoes die elke jaar, en dat al miljoenen jaren lang, bij dezelfde rivier worden opgewacht door de krokodillen. En elk jaar nemen ze precies dezelfde route en storten zich massaal in het water. De dolfijnen die luchtbellen in zee blazen waardoor de school haring uit elkaar gaat en zo een haalbaar prooi worden. Het zal ons niet zo vaak overkomen. Wij mensen weten op een gegeven ogenblik wel wat daar bij die rivier en in de zee gaat gebeuren. Wij kunnen vooruit denken en hebben herinneringen. We kunnen dus ook terugdenken.

Geen wonder dat we ons superieur voelen ten opzicht van de dieren en ons ook daarnaar gedragen.

Met uitzondering van wat virussen, bacteriën en stafylokokken, zijn wij de baas en hebben geen vijanden meer. Geen dier kan tegen ons op.

Maar ja, net als ratten in gevangenschap keren we ons dan maar tegen elkaar en alsof dat nog niet genoeg is ook tegen onszelf. Dat tegen elkaar keren, kun je als eenling weinig aan doen. Tegen onszelf keren wel. Dat heeft alles met onze manier van denken te maken.

Het verleden is voorbij. Het enige wat je er nog mee kunt is ervan leren. De toekomst moet nog komen. We leven dus in het nu. Het klinkt als kreten, terwijl het bedoeld is als de omschrijving van de werkelijkheid. Een werkelijkheid die wij maar moeilijk kunnen pakken.

We kunnen vooruit denken. Het grootste goed van de mens en tegelijkertijd de grootste oorzaak van het lijden. Als ik ‘niet goed’ ben heeft dat bijna altijd te maken met het feit dat ik vooruit denk. Geen verwachtingen, zeg ik tegen mezelf. Ik weet met mijn verstand de verwoestende werking van verwachtingen. Of, het is een negatieve verwachting en kom ik erachter dat ik mij een tijd onnodig druk of zorgen heb gemaakt, of het is een leuke verwachting en pakt het toch anders uit. Dan komt de teleurstelling. Het is nu minder, veel minder dan het was, maar het hebben van verwachtingen is zo ingeslepen dat ik er regelmatig achter kom dat ik toch weer een verwachting had.

Ik verwacht niet dat iemand die ik ken mij bedriegt, of voorliegt. Dat is dan zo’n voorbeeld van de fnuikende verwachtingen. Ik verwacht toch niet. Dan gebeurt het toch en weer ben ik van slag. Moet ik dan van iedereen, zelfs de mensen die dicht bij me staan, denken dat ik niet weet hoe zij gaan reageren? Het antwoord is dus ja. Niet dat ik ze moet wantrouwen, maar elke claim op de toekomst, wat daar gaat gebeuren en hoe iemand zal reageren, is dus een verwachting. Ik weet het niet, is het enige juiste antwoord.