Een mens lijdt dikwijls ’t meest door ‘t lijden dat hij vreest

Een uitspraak die wordt toegedicht aan Revius, Jacobus -, 1586-1658 en vele anderen. (Bron Onze taal). Het is dus niet duidelijk bij wie de oorsprong ligt.

Wel maakt de geschiedenis duidelijk dat het lijden van wat de mens vreest niet iets van de laatste tijd is. Ook bij de Romeinen werd de vrees met de paplepel ingegoten. Historianet. Het lijden van wat de mens vreest is van alle tijden.

Gedachten en gevoel

Je denkt aan iets wat plaatsvindt in de toekomst.

Dat roept een gevoel op wat je krijgt in het nu.

Je voelt wat misschien in de toekomst  plaats gaat vinden.

Vreemd hè?

 

Je denkt aan iets uit het verleden.

Dat roept een gevoel op wat je krijgt in het nu.

Je voelt weer wat al gebeurd is.

Hoe voel jij je nu?

 

We maken ons zorgen. We zijn bang voor iets in de toekomst. Een baan, een gesprek, gezondheid, bang voor hoe iemand gaat reageren of hoe iets af zal lopen. We zitten veel in ons hoofd om dat allemaal te verwerken en een plaats te geven. Nadenken over, het vormt een groot deel van onze belevingswereld.

Aangeboren of aangeleerd

Bang zijn en angst hebben lijkt aangeboren. Een oud overlevingsmechanisme wat in de mens zit. Iets waar je mee moet leren leven. Het lijkt te horen bij de mens.

Want, zal jij niet bang zijn als ……….. en dan komen al die situaties die een mens tegen kan komen.

Het onderzoek

Het onderzoek van de school voor praktische menskunde geeft wat anders aan. Dat maakt zichtbaar dat het lijden van wat de mens vreest is aangeleerd, met de volgende onderbouwing.

We denken in taal

De taal bestaat uit de codes die door de mens zijn ontwikkeld. Zo loopt een moeder met haar kleine kind door het park. ‘Kijk’ zegt ze ‘dat is gras’. Wanneer ze weer door het park loopt en het kind roept gras, dan is de moeder blij verrast. Ze heeft een code doorgegeven.  Net als haar ouder(s) en voorouders dat deden. Het begin van het benoemen en de codes overbrengen. ‘Huis, boom lucht, enz. Zo leert de mens als kind de codes van de taal en begint het denken.

Naast het leren van woordjes en zinnen leert het kind ook de manier van denken van de ouder(s). Het kind ziet en hoort de verwachtingen en leert ook verwachtingen te hebben. Het ziet en hoort de teleurstellingen, de angsten en de zorgen en leert ook te lijden voor wat het vreest.

Denken te weten of inschatten

Het ogenschijnlijk subtiele verschil tussen weten en denken te weten vormt een belangrijke oorzaak van bang of angstig worden. Hierbij wordt ook de rol van het gevoel duidelijk. Een gebeurtenis roept gedachten op. De gedachten die dan opkomen roepen een gevoel op.

Wat ook kan is dat iemand zelf iets bedenkt wat een gevoel oproept. Gedachten vormen de angst. Het gevoel vormt de belevingswereld.

Het verschil tussen weten en denken te weten wordt gevormd door de grenzen van het kunnen weten. Het zijn de grenzen tussen weten en inschatten. De grenzen tussen weten en geloven. Twee grenzen, die de grenzen van het speelveld van ons denken vormen, bepalen de grenzen van het wel en van het niet kunnen weten.

Wat we niet kunnen weten, maar dikwijls wel denken te weten is:

1.     Wat we niet kunnen weten is wat er in de toekomst gaat gebeuren. De toekomst bestaat nog niet, de situatie heeft nog niet plaatsgevonden. We kunnen de toekomst alleen inschatten, want veelal gebeurt er toch iets anders dan we eerder dachten te weten.

2.     Wat ook we niet kunnen weten is wat een ander denkt en voelt. Al ken je iemand nog zo lang en nog zo goed, je kunt niet echt weten hoe die denkt en hoe die gaat reageren. Ook dat kunnen we alleen inschatten.

De opbouw van angst

De gedachten waarmee we de grenzen van ons speelveld van het denken overgaan zijn drie soorten gedachten tussen alle gedachten die we hebben. Drie kerngedachten. Die kerngedachten hebben een naam hebben gekregen.

1. De niet te beantwoorden vragen

2. De toekomstgerichte overtuigingen

3. De niet herkende fantasiegedachten.

Ze zijn nu herkenbaar doordat ze een naam hebben gekregen. De herkenning maakt het mogelijk om bij deze kerngedachten stil te staan. Bijvoorbeeld ‘Hé, dat is een vraag’, om vervolgens te overdenken of een antwoord te vinden is binnen de mogelijkheden die je met je denken hebt. ‘Weet ik het antwoord?’ ’Kan ik dit weten?’

Mogelijk is dit wel het geval, dan kan het denkproces gewoon doorgaan. Is dit niet het geval, zoals bij een niet te beantwoorden vraag, dan heeft verder zoeken en denken geen zin.

‘Dat weet ik niet, dat kan ik niet weten’. ‘Het is een niet te beantwoorden vraag’, is dan de conclusie. Dan is een denkproces (wat anders uit kan monden in piekeren en angst) bij de bron gestopt. Zo kun je grip krijgen op je gedachten.

Het Gedachten Analyse Programma van de school voor praktische menskunde is een ontwikkelingsmethodiek die ondermeer gebruikt kan worden om anders met angsten om te gaan. Het uiteindelijke doel is een verdere ontwikkeling van de mens.

De stem in mijn hoofd en mijn brein

In mijn hoofd zit een stem die praat. Is dat denken? Het is net een rivier die maar doorgaat en soms zijn eigen route kiest. Een rivier van gedachten. Ik wil ergens helemaal niet aan denken en dan gebeurt het toch. De toekomst, een fictie in je hoofd. Het gaat maar door en het stopt maar niet. Of stop ik niet?

Maar wie ben ik dan? Ben ik die stem in mijn hoofd. Is dat mijn kern? Is dat wat er overblijft als ik er niet meer ben? Dat betekent tot in de eeuwigheid mezelf steeds weer afvragen waarom ik hier ben, of mezelf afvragen waarom ik nu daar ben?

Maar boven die rivier van mijn denken daar zweeft een wolk en soms zit ik op die wolk. Dan, even, is er overzicht. Dan staat de rivier van gedachten stil. Op die wolk zegt een stem, die ik ook herken als mijn stem,: waar ben je nu mee bezig? Allemaal niet te beantwoorden vragen. Dat weet je toch.

Op die wolk, die altijd maar met de rivier meegaat, ben ik mijn stem. Op die wolk werkt het heel anders. Daar stel ik een vraag en uit mijn geheugen komt het antwoord. O ja, zeg ik dan. Vervolgens zit ik weer in die rivier van gedachten en neem het antwoord mee. Weer terug op die wolk los ik een puzzel op, het antwoord neem ik weer mee naar de rivier van mijn gedachten. De posities van mijn stem en mijn brein.

Bij mij werkt het zo, zeg ik af en toe, hoe werkt dat bij jou, vroeg ik aan mensen.

In eerste instantie is dat bedoeld om zo snel mogelijk tot de kern te komen en de aanpak vast te stellen. In tweede instantie denk ik er later over na.

Zij vertellen mij wat ze denken en hoe ze denken en zonder specifiek te worden ga ik patronen ontwarren bij mensen. Patronen die ik deel.

Mensen die vreselijk opzien tegen een bericht, een beoordeling, een situatie die verandert. Er niet van kunnen slapen, zichzelf ook lichamelijk slopen. Twee weken later zie ik ze weer. Soms en eigenlijk meestal is het erg meegevallen en ze kijken je aan met een blik van, waar heb je het over? Alleen nog maar bezig met het feit dat het goed is afgelopen. Vergeten, of misschien wel verdrongen zijn de angsten, de paniek.

Er zit iets niet goed in ons denken, zeg ik dan. Ze knikken. Tja, dat is niet goed hè, is de reactie.

Het is hetzelfde patroon wat ik ook bij mezelf heb ontdekt. Dat is weer voorbij, we gaan nu verder.

De stem waar ik mee denk zegt, we denken niet goed en dat is de oorzaak van veel geestelijke ellende. Mijn brein zegt, we gaan nu weer verder.

Ik luister naar mensen en hoor de toekomstgerichte overtuigingen. Eén van de zes kerngedachten. Ik hoor iemand iets zeker te weten over iets wat in de toekomst plaats moet vinden.

Hoe weet je dat? Vraag ik soms.

Ja, dat weet ik niet, dat denk ik, is soms het antwoord.

Maar zo zag het er net niet uit. Het zag eruit als zeker weten. Soms hoor ik die woorden ook letterlijk, ondersteund door allerlei gebaren.

Op die wolk denk ik, ik kan niet weten wat de toekomst brengt en ik ga terug naar de rivier. Ik hoop maar dat ik het kan onthouden.